•  
  •  

Overplaatsing patiënt eigen beademing

Verantwoording algemeen

Algemeen

VLPA

Het aantal thuisbeademingspatiënten neemt gestaag toe, ook onder kinderen. Deze patiënten worden begeleid vanuit een Centrum voor ThuisBeademing (CTB). Deze centra zijn 24/7 bereikbaar voor overleg. 

Thuisbeademing kan intermitterend of continu zijn, het kan plaats vinden middels een masker, mondstuk of tracheacanule. De meeste in de ambulancezorg gebruikte beademingsmachines beschikken niet over de kwaliteit of instellingsmogelijkheden van de eigen beademingsapparatuur van de patiënt. Het overschakelen op andere apparatuur dan waaraan de patiënt gewend is kan ontregeling veroorzaken. Om die reden gaat de voorkeur uit naar het gebruik van de eigen beademingsapparatuur.

Patienten met een tracheacanule kunnen te maken hebben met onverwachte blokkades van de ademweg of machinestoringen. Patiënten zonder tracheacanule maar met non-invasieve beademing kunnen ook blokkades hebben van de luchtwegen, bijvoorbeeld door sputumstase. Daarom hebben patiënten veelal thuis een noodpakket. Bij dit pakket zit onder meer een reservecanule, een noodcanule, benodigdheden om te kunnen uitzuigen, beademingsballon en artikelen om het tracheostoma te verzorgen en de canule te kunnen wisselen. Ook kan een hoestmachine aanwezig zijn. Het noodpakket bij kinderen met thuisbeademing bevat mogelijk ook een ambulance-informatiekaart.  

Om de ambulancezorg beter voorbereid te laten zijn is het beleid bij de CTB dat invasief beademde patiënten gemeld worden aan de RAV/MKA bij het (eerste) ontslag uit het ziekenhuis. Iedere RAV moet op zich voorbereid zijn op de situatie om een patiënt met eigen beademingsapparatuur over te plaatsen. Voor het zo veilig mogelijk fixeren van de beademingsapparatuur van de patiënt dient iedere RAV regionale afspraken vast te stellen, in lijn met de NEN-norm 1789.

Expert opinion

-

Bronnen

V&A

-

Verdieping